Amber's Pride

Appenzeller Sennenhunde - Appenzeller Sennenhonden - Appenzell Mountain Dogs

FCI-Standard N° 46 / 05. 05. 2003 / NL

APPENZELLER SENNENHOND

(Appenzeller Sennenhund)

353 Maya07

De Engelstalige, officiële versie van de rasstandaard  vind je op de site van de FCI 

De Nederlandse vertaling:
FCI-Standaard Nr 46 van 05.05.2003 NL
APPENZELLER SENNENHOND  
Appenzeller Sennenhund, Bouvier d’Appenzell. 
Oorsprong: Zwitserland.
Gebruik: Drijf-, herders-, waak-, huis- en erfhond. Tegenwoordig ook veelzijdige gebruiks- en familiehond. 
Classificatie FCI: Groep II (Pinschers en Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden)
Sectie 3: Zwitserse Sennenhonden.
Zonder werkproeven.

Kort geschiedkundig overzicht 
In 1853 werd in “Tierleben der Alpenwelt” voor de eerste maal een Appenzeller Sennenhond beschreven als, een “schelblaffende, kortharige, middelgrote, veelkleurige Sennenhond”, het plaatselijke normale Spitstype die als bewaker van de alpenhut of als drijver van de kudde aan te treffen valt.In 1898 wordt de Appenzeller als een zelfstandig ras erkent. De eerste rasstandaard wordt met medewerking van de grote beschermer, houtvester Max Siber vastgelegd en het ras, vertegenwoordigd door 8 honden, wordt op de eerste internationale hondentententoonstelling te Winterthur voorgesteld. Dank zij de initiatieven van Prof. Dr. Albert Heim die zich zeer sterk engageerde voor de Sennenhonden en dus ook voor de Appenzeller, werd in 1906 de ‘Appenzeller Sennenhunde Club ‘opgericht. Het doel van de club was om de Appenzeller in zijn natuurlijke staat te behouden en te  promoten. Met de verplichte opname van de pups in het Appenzeller Hundestammbuch begon de doelgerichte zuivere fok. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied was het Appenzellerland; tegenwoordig wordt het ras in Zwitserland aangetroffen en over de landsgrenzen heen gefokt. Het begrip Appenzeller is tegenwoordig vast omlijnd, waardoor het ras zich duidelijk onderscheidt van de overige Sennenhonden. De Appenzeller Sennenhond kent reeds vele liefhebbers, maar toch blijft de fokbasis klein. Alleen door verantwoord en waakzaam fokken is het mogelijk om de natuurlijke en voortreffelijke erfelijke eigenschappen te consolideren en te vergroten. 

ALGEMEEN BEELD
Driekleurige, middelgrote, bijna vierkant gebouwde hond, in alle opzichten harmonisch, gespierd, zeer beweeglijk en vlug en met een pittige expressie.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
Schofthoogte/lichaamslengte = 9 / 10, eerder gedrongen dan lang.
Snuitlengte/schedellengte = 4 / 5 

KARAKTER EN GEDRAG
Levendig, temperamentvol, zelfzeker en onbevreesd. Iets wantrouwend tegenover vreemden; onomkoopbare bewaker; opgewekt en leergierig. 

HOOFD: In afmetingen harmonisch in verhouding met het lichaam. Iets wigvormig.
Bovenschedel
Schedel: Vrij vlak, op zijn breedst tussen de oren, naar de snuit toe gelijkmatig versmallend. Achterhoofdsknobbel zeer weinig ontwikkeld. Weinig ontwikkelde voorhoofdsgroeve
Stop: weinig uitgesproken 
gezichtsschedel
Neus: bij een zwarte hond zwart, bij een havannabruine hond bruin (zo donker mogelijk).
Snuit: middelmatig krachtig, gelijkmatig smaller wordend, maar niet spits, met krachtige onderkaak. Rechte neusrug.
Lippen: droog en aanliggend, bij een zwarte hond zwart, bij havannabruine hond bruin (zo donker mogelijk). Liphoeken niet zichtbaar.
Kaken/tanden: krachtig, volledig en regelmatig schaargebit; tanggebit toegestaan. Eén (1) ontbrekende of dubbele PM1 en het ontbreken van de M3 worden getolereerd.
Wangen: zeer weinig ontwikkeld.
Ogen: vrij klein, amandelvormig, niet uitpuilend, ietwat schuin geplaatst ten opzichte van de neus. Levendige uitdrukking. Bij een zwarte hond: donkerbruin tot bruin; bij havannabruine hond lichter bruin (zo donker mogelijk).
Oogleden: De oogleden zijn goed gesloten, bij een zwarte hond: zwart; bij havannabruine hond bruin (zo donker mogelijk) gepigmenteerd.
Oren: vrij hoog en breed aangezet, afhangend, in rust vlak en tegen het hoofd aanliggend gedragen; driehoekig en aan de punt licht afgerond. Bij aandacht, aan de aanzet opgetrokken en naar voren gerichte oren zodat het hoofd van voren en van bovenaf gezien een opvallende driehoek vormt. 

HALS: Eerder kort, krachtig, droog.

LICHAAM: krachtig en compact
Rug: Matig lang, krachtig en recht.
Lendenpartij: kort en goed gespierd.
Kruis: relatief kort, in het verlengde van de rug vlak verlopend.
Borst: breed, diep, tot de ellebogen reikend, met duidelijke voorborst. Borstbeen reikt voldoende ver naar achteren. De ribbenkast is in dwarsdoorsnede rondovaal
Onderlijn en buik: slechts weinig opgetrokken. 

STAART: hoog aangezet, krachtig, van gemiddelde lengte, dicht behaard, de haren aan de onderzijde zijn iets langer; in de beweging wordt de staart dicht boven het kruis opgerold en zijwaarts of in het midden gedragen. In stand hangend in verschillende vormen toegestaan. 

LEDEMATEN: krachtig bot, droog. 
VOORHAND:
Algemeen: goed gespierd, in stand van voren gezien recht en parallel, niet te eng.
Schouder: schouderblad lang en schuin liggend.
Bovenarm: even lang of slechts iets korter dan het schouderblad. De hoek met het schouderblad niet te stomp.
Ellebogen: goed aanliggend.
Onderarm: recht en droog.
Middenvoet: van voren gezien een rechtlijnige verlenging van de onderarm; in zijaanzicht een weinig gehoekt. 

ACHTERHAND:
Algemeen: goed gespierd, in stand van achteren gezien recht en parallel, niet te eng. De rastypische hoekingen brengen een relatief steile achterhand tot stand.
Bovenbeen: vrij lang, met het onderbeen vormt het een open hoek.
Kniegewricht: Relatief open.
Onderbeen: Ongeveer even lang als, of slechts iets korter dan het bovenbeen. Droog en goed gespierd.
Spronggewricht: vrij hoog aangezet.
Middenvoet: recht en parallel geplaatst. Iets langer dan de voormiddenvoet. Niet naar binnen of buiten gedraaid. St-Hubertusklauwen moeten verwijderd zijn, behalve voor de landen waar de operatieve verwijdering bij wet verboden is.
Voeten: Kort, gewelfd en gesloten, met krachtige voetzolen. 

GANGWERK: krachtige stuwing, goed uitgrijpend. In draf, in vooraanzicht en achteraanzicht, met een rechtlijnige beweging van de ledematen. 

BEHARING:
Aard van het haar: stokhaar, vast aanliggend. Dekhaar dicht en glanzend. Onderwol dicht, zwart, bruin of grijs. Door de beharing heen schijnende onderwol is niet gewenst. Golvend haar wordt enkel op de schoft en op de rug getolereerd, maar niet gewenst.
Kleur: Zwarte of havannabruine grondkleur, met zo mogelijk symmetrische roestbruine en witte aftekeningen. Kleine roestbruine aftekeningen (vlekken) boven de ogen. Roestbruine aftekeningen aan de wangen, aan de borst (links en rechts, in de buurt van het schouder-bovenarm-gewricht), aan de voeten, waarbij het roestbruin tussen het zwart, respectievelijk het havannabruin en het wit moet liggen.
Witte aftekening:
- Goed zichtbare witte bles, die ononderbroken van de bovenschedel over de neusrug loopt en die de snuit volledig of gedeeltelijk kan omvatten.
- Ononderbroken wit vanaf de kin over de keel naar de borst.
- Wit aan alle vier de voeten,
- Wit aan de staartpunt,
- Witte nekvlek of halve halsring getolereerd,
- Doorlopende, dunnen, witte halsring wel getolereerd maar is ongewenst.

GROOTTE
Schofthoogte: Reuen: 52 – 56 cm
                     Teven: 50 – 54 cm 
                     Tolerantie: plus of min 2 cm 

FOUTEN: Iedere afwijking van de hiervoor genoemde punten moet als een fout beschouwd worden. De beoordeling van de fouten moet in verhouding staan tot de mate waarin van bovengenoemde  punten wordt afgeweken.
- onvoldoende geslachtskenmerken
- zeer lang of onharmonisch gebouwd
- te fijne of te grove botten
- onvoldoende gespierd
- zeer zwaar of zeer licht hoofd
- bolle schedel
- te sterk uitgesproken stop
- te lange, te korte, dunne of spitse snuit
- ramsneus
- te sterk ontwikkelde lippen
- ontbreken van meer dan één P1
- te fel geprononceerde bakken
- ronde, uitpuilende of te lichte ogen
- te kleine, te grote, afstaande, te hoog of te laag aangezette oren
- zadelrug, karperrug
- afvallend kruis of overbouwd
- opgetrokken buik
- vlakke of tonvormige borstkas; onvoldoende voorborst, te kort borstbeen
- te los opgerolde staart, de staartpunt moet minstens de staartaanzet raken
- onvoldoende hoeking van de voor- en/of achterhand
- uitdraaiende ellebogen
- zwakke voetwortelgewrichten van de voorvoeten
- koehakkigheid
- lange ovale voeten (hazenvoeten), spreidtenen
- oncorrecte bewegingsafloop, bvb met te korte pas, bodemeng, kruisend, enz . . .
- doorschijnen van de onderwol
- aftekeningfouten:  - zwarte vlekken in het wit
                             - een onderbroken bles
                             - doorlopende, brede, witte halsring
                             - onderbroken wit aan de borst
                             - duidelijk tot aan de middenvoetswortel reikend wit (laars)
                             - ontbreken van wit aan de voeten en aan de staartpunt
- te groot of te klein met betrekking tot de tolerantiewaarde
- karakterzwakte, te weinig temperament, lichte agressiviteit 

VAN DE FOK UITSLUITENDE FOUTEN
- angstigheid, agressiviteit
- ondervoorbeet, bovenvoorbeet, kruisbeet
- entropium, ektropium
- blauw oog, glasoog
- sikkelstaart (staartpunt raakt de staartaanzet niet meer), een duidelijk hangende staart, knikstaart
- ander haar dan stockhaar
- ontbreken van één van de drie kleuren
- ander grondkleur dan zwart of havannabruin 

Honden die duidelijk fysische anomalieën of gedragsstoornissen vertonen moeten gediskwalificeerd worden. 

NB: Reuen moeten over twee duidelijk ontwikkelde testikels beschikken, die zich volledig in het scrotum bevinden.